Gemeenten procederen liever tegen omwonenden dan tegen veehouders

Gemeenten procederen liever tegen omwonenden dan tegen veehouders. Waarom?

Als omwonenden een procedure winnen, dan kost dat de gemeente hooguit enkele duizenden euro’s. Als een bedrijf een procedure wint, dan volgt er een veelal een eis tot schadevergoeding. Die kan in de honderdduizenden euro’s lopen.

Omwonenden van veehouderijen hebben vaak het idee dat gemeenten bij het verlenen van een vergunning zich teveel laten leiden door de belangen van de ondernemer. De eventuele financiële gevolgen spelen hierin een belangrijke rol. Wanneer een rechter in een beroepsprocedure van omwonenden een vergunning vernietigt, loopt een gemeente geen grote financiële risico’s.

Angst voor schadeclaims
Tijdens een van de workshops van het symposium veehouderij en gezondheid, op 3 november in De Bosch, bleek dat gemeenten grote angst hebben voor schadeclaims. Veehouders en hun adviseurs dreigen daar ook mee gedurende het proces van vergunningverlening. Daardoor valt de afweging van belangen – die van omwonenden versus die van de veehouder – vaak uit in het voordeel van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Dat omwonenden een procedure tot planschade kunnen opstarten, maakt op gemeenten weinig indruk. Mocht de planschade worden toegewezen door de rechter, dan is die vaak te verhalen op de veehouder, zo werd tijdens de workshop door een van de deelnemers naar voren gebracht.

Aanscherpen vergunningen mogelijk zonder revisievergunning

Gemeenten en provincies kunnen elk moment besluiten een vergunning van een veehouderij aan te scherpen. De huidige regelgeving verplicht ze zelfs geregeld te kijken of vergunningen voldoen aan technische vereisten en beschikbare technieken.

Dit schrijft minister Schultz van het ministerie van Infrastructuur en Milieu op vragen uit de Tweede Kamer. SP-lid Laçin had gevraagd naar de gevolgen van het uitstel van de invoering van de Omgevingswet. Wat te doen bijvoorbeeld met een bedrijf dat strenger aangepakt moet worden om schadelijke effecten voor het milieu te voorkomen?
Volgens Schultz is het nu al mogelijk om zonder het middel van revisievergunningen bestaande vergunningen te wijzigen en aan te scherpen. Schultz verwijst in haar antwoord naar artikel 2.30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Aanhoudingsbesluit gewenst voor uitbreiding veehouderij met luchtwassers

De werkgroep max 5 odeur roept gemeenten op met behulp van een lokale geurverordening het verlenen van vergunningen aan veehouderijen met luchtwassers tijdelijk stil te leggen.

Het rendement van luchtwassers staat ter discussie. Er loopt op dit moment een onderzoek door Wageningen Universiteit in opdracht van het ministerie van I&M. De eerste resultaten van dit onderzoek worden in september/oktober verwacht.

Tijdens de evaluatie van de wet geurhinder veehouderij is gebleken dat het rendement van luchtwassers te hoog is ingeschat. Er zijn luchtwassers op de markt die de geuruitstoot van veehouderijen met 85% zouden doen afnemen. Deze luchtwassers zijn erkend en staan op de zogeheten RAV-lijst. Niet uitgesloten wordt dat er bij de technische beoordeling van de luchtwassers fouten zijn gemaakt.

Onderzocht wordt nu wat er precies aan de hand is. De afgelopen maanden (in het voorjaar en aan het begin van de zomer) zijn op vijftig locaties metingen gedaan, dwz luchtmonsters genomen in de stal voor de wasser en direct achter de wasser. Er is hoofdzakelijk gemeten op geur, met behulp van de olfactometrische methode. Daarbij waardeert een panel van mensen met een gemiddelde geurwaarneming de luchtmonsters, Ook maakt men gebruik van snuffelploegen. De metingen geven tevens een indicatie van de ammoniakreductie.

De werkgroep max 5 odeur wijst burgers op de mogelijkheid om hun gemeente te benaderen. Gemeenten moeten geïnformeerd worden over het onderzoek naar het rendement van luchtwassystemen, in het bijzonder van de gecombineerde luchtwassers, vindt de werkgroep max 5 odeur. ”Zolang het ministerie dat niet doet, moeten de burgers dat maar zelf doen.” Gemeenten zouden met een geurverordening de geurnormen tijdelijk zodanig kunnen verlagen, dat nieuwe aanvragen voorlopig geen kans maken. ”Het is een politieke noodgreep, maar een vergunde uitbreiding met luchtwassers draai je niet zomaar terug.”
In de berekende geurbelasting zitten doorgaans al de nodige afwijkingen t.o.v. de feitelijke belasting, maar die zouden nog wel eens veel sterker kunnen zijn door een te hoog ingeschat reductiepercentage van de luchtwasser, aldus max 5 odeur.
Klik hier voor eerder bericht over onderzoek luchtwassers

Participatiehandvest geeft burgers meer invloed

Burgers moeten meer te zeggen krijgen over plannen die van belang zijn voor hun woonomgeving. Een participatiehandvest is daarvoor een goed instrument.

Zo’n participatiehandvest moet worden vastgelegd in de Omgevingswet, vinden de initiatiefnemers Vereniging Eigen Huis en de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines (NLVOW). Nu wordt er nog veel gesproken over een dialoog. Een participatiehandvest gaat veel verder: daarmee worden de rechten van burgers vastgelegd bij de uitwerking van de Omgevingswet.

Bewoners Effect Rapportage
Naast een Milieu Effect Rapportage zou er een Bewoners Effect Rapportage moeten komen. Hierin wordt nauwkeurig beschreven wat plannen betekenen voor omwonenden.
Ook zou er een budget voor participatie moeten komen. Met dat geld kunnen burgers hun eigen adviseurs inhuren. Bovendien voorziet het handvest in erkenning voor burgers die ”onevenredig hoge schade” lijden. Burgers zouden in aanmerking moeten voor een schadevergoeding.

Voorkeursalternatief
Met een participatiehandvest willen de initiatiefnemers de positie van burgers in wet- en regelgeving versterken. Het leidt uiteindelijk tot een voorkeursalternatief. De verantwoordelijkheid voor vergunningverlening of vaststelling van bestemmingsplan blijft uiteraard bij het bevoegd gezag, maar dat moet wel een goede afweging maken.
Vereniging Eigen Huis en de NLVOW voorspellen minder frustratie, snellere besluitvorming en minder kosten. Tijdrovende en dure juridische procedures kunnen met een participatiehandvest worden voorkomen.

Kennisplatform geeft informatie over geur veehouderij

Op de website van het Kennisplatform veehouderij en humane gezondheid staat veel informatie over geur. De kennisonderdelen zijn niet compleet, maar alles staat wel mooi op een rij.

Wat ontbreekt in het overzicht is onder meer het eindadvies van de evaluatie wet geurhinder veehouderij (2016). ”De wet- en regelgeving moet, meer dan nu, burgers beschermen tegen vermijdbare blootstelling aan geur.”, aldus een van de aanbevelingen uit het advies. In het geuroverzicht van het Kennisplatform ontbreekt de constatering dat de huidige geurnormen voor veehouderijen onvoldoende bescherming bieden aan omwonenden.
Ook wordt er geen aandacht geschonken aan de herziene nota stankbeleid uit 1995. In deze nota stond aangekondigd dat vanaf 2010 geen ernstige hinder door geur meer zou mogen optreden. Daarbij werd een beschermingsniveau van 5 odeur genoemd.

Niet onafhankelijk
Het Kennisplatform is niet onafhankelijk. Het wordt gefinancierd door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Economische Zaken (EZ) en Infrastructuur en Milieu (IenM), de provincies Gelderland, Overijssel, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg,  GGD GHOR Nederland, Omgevingsdienst NL en het bedrijfsleven (Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO), ZuivelNL, Stichting Brancheorganisatie Kalversector (SBK), Platform Melkgeitenhouderij, vakbond nertsen, Rabobank en de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi).

Burgers in de steek gelaten door rijksoverheid

Burgers die in de stank zitten door veehouderijen, voelen zich in de steek gelaten door de rijksoverheid. Die zou met strengere geurnormen een belangrijke aanzet kunnen geven tot een verbetering van het leefklimaat op veel plaatsen in Nederland. Maar demissionair staatssecretaris Sharon Dijksma van Infrastructuur & Milieu weigert de regie te nemen, zo blijkt uit haar reactie op het advies van de bestuurlijke werkgroep die de geurregelgeving heeft geëvalueerd.

Via een juridische procedure die op dit moment in voorbereiding is, zullen burgers de staat aanklagen wegens nalatigheid als het gaat om het voorkomen van stankoverlast. De burgers worden terzijde gestaan door de jurist mr. Valentijn Wösten en advocaat mr. Nout Verbeek. Zij stellen dat de woonkwaliteit van omwonenden door de overheid onvoldoende is gewaarborgd. De wettelijke geurnormen bieden niet genoeg bescherming.

Dijksma is vooralsnog niet van plan van koers te veranderen. In plaats van te kiezen voor het aanscherpen van de normen, gooit de staatssecretaris het stankprobleem definitief over de schutting van gemeenten en provincies. In feite zegt ze: zoek het maar uit. Daarbij vergeet ze dat de rijksoverheid een grote verantwoordelijkheid draagt voor de stank waaraan omwonenden van veehouderijen dagelijks worden blootgesteld. Met de invoering van de Wet geurhinder veehouderij in 2007 zijn er zeer ruime geurnormen vastgesteld en hebben gemeenten ook nog eens de vrijheid gekregen die normen op te rekken. Dit heeft niet alleen geleid tot talrijke overbelaste situaties, maar ook tot conflicten tussen burgers en boeren en verstoorde verhoudingen in gemeenschappen.

Dijksma had een belangrijk signaal kunnen afgeven, door burgers in bescherming te nemen. Zij laat dat helaas na, stelt de burgerwerkgroep max5odeur, die heeft deelgenomen aan de evaluatie. Het advies van de bestuurlijke werkgroep, waarin duidelijk een tweespalt zichtbaar is tussen provincies, gemeenten en bedrijfsleven enerzijds, en burgergroeperingen, GGD’en en milieufederaties anderzijds, had voor Dijksma aanleiding kunnen zijn tot een keuze. In plaats van te kiezen, trekt ze haar handen ervan af. Gevolg zal zijn dat de strijd voor een beter leefklimaat zich gaat verharden. Burgers die in de stank zitten, zijn nu volledig op zichzelf en de lokale politiek aangewezen.

Enig lichtpuntje is de Omgevingswet die, zoals het zich nu laat aanzien, geen ruimte meer biedt voor zogeheten geurverordeningen. Gemeenten moeten in omgevingsplannen aangeven hoeveel het ergens mag stinken. Burgers kunnen dus langs de weg van inspraak, bezwaar en beroep de kwaliteit van de leefomgeving bewaken. Dan zal ook blijken of gemeentelijke geurnormen juridisch houdbaar zijn.

Dijksma schuift stankprobleem veehouderij definitief door naar gemeenten

Staatssecretaris Dijksma is niet van plan nieuwe landelijke geurnormen voor de veehouderij op te stellen. De Omgevingswet geeft gemeenten de ruimte om eigen normen vast te stelen. Gemeenten kunnen zelf onderzoek doen om lokale normen wetenschappelijk te onderbouwen.

Dit schrijft de staatssecretaris naar aanleiding van het advies van de bestuurlijke werkgroep die de regelgeving op het gebied van geur en veehouderij heeft geëvalueerd.
Ook de werkgroep max5odeur was daarbij betrokken.

In het advies was al duidelijk een scheiding der geesten waarneembaar, met aan de ene kant de provincies, gemeenten en het bedrijfsleven en aan de andere kant de GGD’en, milieufederaties en burgergroeperingen. De laatsten pleitten – op basis van onderzoek van Bureau Gezondheid, Milieu en Veiligheid van de GGD’en Brabant/ Zeeland en het Institute for Risk Assessment Sciences van de Universiteit Utrecht – voor een landelijke aanscherping van de normen. Dit zou de aanpak van stankproblemen kunnen bevorderen en het ontstaan van nieuwe stankproblemen kunnen voorkomen.

De staatssecretaris schaart zich nu achter de provincies, gemeenten en het bedrijfsleven, die stelden dat reeds uitgevoerd onderzoek naar geurbelasting en hinderbeleving een algehele, landelijke verlaging van de geurnormen onvoldoende onderbouwt.

Het heeft volgens Dijksma geen zin nog meer onderzoek te doen: ”Er zijn verschillende hinderbelevingsonderzoeken uitgevoerd over de jaren heen. Ik maak hieruit op dat de onderzoeken geen eenduidig landelijk verband opleveren tussen geurbelasting en hinderervaring (ten opzichte van de landelijke norm). Mede ook gelet op de ruimte die de Omgevingswet aan gemeenten biedt, geven de hinderbelevingsonderzoeken mij vooralsnog geen aanleiding om nieuw onderzoek uit te voeren en op basis daarvan de geurnormen aan te passen. Wel is het mogelijk dat lokale overheden bij de vormgeving van hun geurbeleid onderzoek doen naar de daadwerkelijk optredende geurhinder en op basis daarvan een keuze maken voor de te kiezen normhoogte.”

Hiermee erkent Dijksma in feite dat de bestaande landelijke geurnormen, die zijn gebaseerd op onderzoek van PRA Odeurnet uit 2001, eveneens een gedegen onderbouwing missen. Op basis van deze normen, gecombineerd met de reeds bestaande gemeentelijke beleidsvrijheid, zijn er wel op zeer grote schaal vergunningen verleend die op zeer veel plaatsen in Nederland tot grote overlast hebben geleid.

Verwacht mag worden dat deze oude geurnormen als bandbreedte in het besluit kwaliteit leefomgeving behorende bij de Omgevingswet terecht komen. Belangrijke wijziging ten opzichte van de huidige situatie is wel dat besluitvorming van gemeenten over lokale geurnormen juridisch kan worden aangevochten. Omwonenden van veehouderijen die hun leefklimaat willen verbeteren, zullen vanaf het moment dat de Omgevingswet van kracht wordt, in elk geval een lokale lobby in gang moeten zetten.

In haar beleidsreactie op het evaluatie-advies gaat Dijksma niet in op andere onderwerpen die tijdens de evaluatie aan bod zijn gekomen, zoals cumulatie, de 50%-regeling en best beschikbare technieken. Ook rept ze met geen woord over het lopende onderzoek naar het rendement van luchtwassers en de handreiking geur en veehouderij die voor gemeenten in de maak is.

Annemarie Spierings, gedeputeerde van de Provincie Brabant en deelnemer aan de evaluatie, laat via de NOS weten niet gelukkig te zijn met de reactie van Dijksma. ”De gezondheid van mensen in de buurt van veebedrijven moet beter worden beschermd. Op dit moment zijn de landelijke regels voor deze bedrijven niet streng en niet duidelijk genoeg,” aldus Spierings op nos.nl. De D66-bestuurder wil dit ook een onderwerp wordt in de huidige kabinetsformatie.
“De regelgeving helpt nu bepaald niet mee”, zegt Spierings. “Als je als veehouder nu je stallen schoner maakt en je gaat daardoor 10 ‘geureenheden’ minder uitstoten, dan mag je op dit moment weer meer vee gaan houden en er gewoon weer 5 bij doen. Zo kom je dus nooit aan de gewenste kwaliteit voor de omgeving.”

Nieuwe EU regels voor vermindering stank veehouderijen

Grote varkens- en pluimveehouderijen (zogeheten IPPC-bedrijven) moeten binnen vier jaar een geurbeheersplan opstellen. Dat staat in de nieuwe Europese regels voor Best Beschikbare Technieken (BBT) die op 15 februari zijn  gepubliceerd. Zo’n geurbeheersplan is noodzakelijk in situaties waarin sprake is van geurhinder of waar geurhinder wordt verwacht.

Een geurbeheersplan moet een protocol bevatten voor de monitoring van geur. Ook moet de veehouder in het protocol beschrijven hoe hij geur denkt te voorkomen en welke maatregelen er getroffen zullen worden in geval van geurhinder.

De nieuwe Europese BBT-lijst bevat tal van technieken om geur te voorkomen of te verminderen. Volgens de nieuwe Europese regels moeten de veehouders een combinatie van deze technieken toepassen, zoals het geregeld afvoeren van mest naar een afgedekte mestopslag en het verkleinen van het oppervlak in de stal waar mest zich kan ophopen.
In de nieuwe BBT-eisen is ook aandacht voor de afvoer van lucht uit de stallen, de toepassing van luchtzuiveringssystemen en de bewerking van mest zodat het uitrijden veel minder geurhinder ontstaat.
Klik hier voor UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/302 VAN DE COMMISSIE
tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn
2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij

Advies aan staatssecretaris: burgers beter beschermen tegen stank

Geurhinder vanuit veehouderijen moet, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, worden voorkomen. Aanpassing van de regelgeving is daarvoor noodzakelijk. Bij uitbreidingen van veehouderijen moet gebruik worden gemaakt van de Best Beschikbare Technieken (BBT), adequaat bedrijfsmanagement en een goed ontwerp van de bedrijfsgebouwen om de uitstoot en belasting te beperken.

Dit staat in het advies dat na een evaluatie van anderhalf jaar is uitgebracht aan de staatssecretaris van I&M. Bij deze evaluatie waren gemeenten (VNG), provincies (IPO), bedrijfsleven (LTO), gezondheidsdiensten (GGD GHOR), milieufederaties en burgergroeperingen (werkgroep max 5 odeur) betrokken. Alle partijen willen burgers beter beschermen tegen vermijdbare stank. Essentieel onderdeel van het advies is een toets op de toepassing van BBT. Die dient bij vergunningverlening vooraf te gaan aan een toets aan de hand van geurnormen. Dit betekent dat een veehouder die wil uitbreiden eerst moet kijken hoe hij de geuremissies zoveel mogelijk naar beneden kan brengen. Op die manier komt er een eind aan het zogeheten ”opvullen van normen”, waarbij met behulp van best beschikbare technieken zoveel mogelijk dieren gehouden worden, net zoveel als de geurnormen maximaal toestaan.

Breuk met het verleden
Die breuk met het verleden is hard nodig. Tien jaar geleden zijn er zulke hoge normen opgenomen in de Wet Geurhinder Veehouderij dat bestaande stank uit veehouderijen kon voortduren en nieuwe stank kon ontstaan. Omwonenden van veehouderijen ondervinden daar erg veel hinder van.
Nu de Wet geurhinder veehouderij opgaat in de Omgevingswet zou deze fout kunnen worden hersteld door de normen aanzienlijk te verlagen. De geconsulteerde partijen zijn het echter niet eens kunnen worden over de hoogte van nieuwe normen en de onderbouwing daarvan. De milieufederaties, burgergroeperingen en GGD ‘en vinden dat er voldoende wetenschappelijke grond is voor aanzienlijk scherpere normen: 2 Ou voor de bebouwde kom als standaard norm vast te stellen en maximaal 5 Ou voor het buitengebied. VNG, IPO en LTO willen nader onderzoek.

Cumulatie
Alle partijen zijn het er wel over eens dat cumulatieve effecten (het optellen van stank uit verschillende veehouderijen in een bepaald gebied) moeten worden meegerekend bij het toestaan van geurhinder door een bedrijf. Dat gebeurde vroeger ook, maar de cumulatie is met de Wet Geurhinder Veehouderij geschrapt. Cumulatieve effecten moeten in elk geval in gebieden met een hoge(re) geurbelasting, veroorzaakt door meerdere veehouderijen, betrokken worden bij de vergunningverlening, het aanwijzen van locaties en het verdelen van de beschikbare ontwikkelingsruimte.

50%-regeling
Andere fout uit het verleden – de 50% regeling – is eveneens toe aan een correctie, aldus het advies. Die past niet bij het uitgangspunt dat stank, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt beperkt. Nu mogen veehouderijen die stank reduceren, deze weer voor de helft opvullen. Zo blijven overbelaste situaties bestaan. Gemeenten kunnen van hun eigen afwegingsruimte (essentieel onderdeel van de nieuwe Omgevingswet) gebruik maken om de overbelasting op te heffen dan wel zo veel mogelijk te beperken. De gemeente kan daarbij maatregelen betrekken op het gebied van de bedrijfsvoering, het ontwerp van het bedrijf en andere activiteiten op het erf, zoals het opslaan en omgaan met mest en voer. Voor veehouderijen die niet ontwikkelen en die een geurbelasting veroorzaken die hoger is dan de voorkeurswaarde, dient elke vijf jaar in beeld te worden gebracht hoe de uitstoot en belasting van geur door de veehouderijen kan worden beperkt, aldus het advies.

Concentratiegebieden
Ook het onderscheid tussen concentratiegebieden (max 14 ou buiten de bebouwde kom) en niet-concentratiegebieden (max 8 ou buiten de bebouwde kom) is aan bod gekomen in de evaluatie. De VNG wil dit heroverwegen, de burgergroeperingen, milieufederaties en GGD ‘en willen ervan af.

Melkveehouderijen
Voor melkveebedrijven moeten er gestaffelde afstandseisen komen: hoe meer dieren, hoe groter de afstand tot een burgerwoning, aldus het advies. Geadviseerd wordt een emissiefactor vast te stellen waarmee de bijdrage van de melkveebedrijven aan de cumulatieve geurbelasting in beeld kan worden gebracht.

De werkgroep max 5 odeur en de milieufederaties hebben nadrukkelijk gepleit voor het berekenen en meetellen van andere stankbronnen, zoals het uitrijden van mest, mestverwerkingsinstallaties en brijvoerkeukens. Deze zijn echter niet in het advies opgenomen. Ook de stank van nertsenhouderijen komt niet aan bod in het advies.
Voor meer informatie, zie:
Evaluatie-geurregelgeving-advies-op-hoofdlijnen-22-okt-2016

Ruim 200.000 mensen in zeer veedichte gebieden

In gebieden met 15 of meer veehouderijen wonen meer dan 200.000 mensen. Dat heeft het televisieprogramma De Monitor becijferd. Volgens de wetenschappers die het recente onderzoek naar de relatie tussen veehouderij en gezondheid hebben onderzocht, vormt een dergelijke concentratie van vee een gezondheidsrisico.

De Monitor is nagegaan om hoeveel mensen het eigenlijk gaat. De resultaten van een data-analyse zijn weergegeven op een kaart.

gebieden-met-binnen-1-km-minimaal-15-veehouderijen

Meer lezen? Kijk op de website van De Monitor