Advies aan staatssecretaris: burgers beter beschermen tegen stank

Geurhinder vanuit veehouderijen moet, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, worden voorkomen. Aanpassing van de regelgeving is daarvoor noodzakelijk. Bij uitbreidingen van veehouderijen moet gebruik worden gemaakt van de Best Beschikbare Technieken (BBT), adequaat bedrijfsmanagement en een goed ontwerp van de bedrijfsgebouwen om de uitstoot en belasting te beperken.

Dit staat in het advies dat na een evaluatie van anderhalf jaar is uitgebracht aan de staatssecretaris van I&M. Bij deze evaluatie waren gemeenten (VNG), provincies (IPO), bedrijfsleven (LTO), gezondheidsdiensten (GGD GHOR), milieufederaties en burgergroeperingen (werkgroep max 5 odeur) betrokken. Alle partijen willen burgers beter beschermen tegen vermijdbare stank. Essentieel onderdeel van het advies is een toets op de toepassing van BBT. Die dient bij vergunningverlening vooraf te gaan aan een toets aan de hand van geurnormen. Dit betekent dat een veehouder die wil uitbreiden eerst moet kijken hoe hij de geuremissies zoveel mogelijk naar beneden kan brengen. Op die manier komt er een eind aan het zogeheten ”opvullen van normen”, waarbij met behulp van best beschikbare technieken zoveel mogelijk dieren gehouden worden, net zoveel als de geurnormen maximaal toestaan.

Breuk met het verleden
Die breuk met het verleden is hard nodig. Tien jaar geleden zijn er zulke hoge normen opgenomen in de Wet Geurhinder Veehouderij dat bestaande stank uit veehouderijen kon voortduren en nieuwe stank kon ontstaan. Omwonenden van veehouderijen ondervinden daar erg veel hinder van.
Nu de Wet geurhinder veehouderij opgaat in de Omgevingswet zou deze fout kunnen worden hersteld door de normen aanzienlijk te verlagen. De geconsulteerde partijen zijn het echter niet eens kunnen worden over de hoogte van nieuwe normen en de onderbouwing daarvan. De milieufederaties, burgergroeperingen en GGD ‘en vinden dat er voldoende wetenschappelijke grond is voor aanzienlijk scherpere normen: 2 Ou voor de bebouwde kom als standaard norm vast te stellen en maximaal 5 Ou voor het buitengebied. VNG, IPO en LTO willen nader onderzoek.

Cumulatie
Alle partijen zijn het er wel over eens dat cumulatieve effecten (het optellen van stank uit verschillende veehouderijen in een bepaald gebied) moeten worden meegerekend bij het toestaan van geurhinder door een bedrijf. Dat gebeurde vroeger ook, maar de cumulatie is met de Wet Geurhinder Veehouderij geschrapt. Cumulatieve effecten moeten in elk geval in gebieden met een hoge(re) geurbelasting, veroorzaakt door meerdere veehouderijen, betrokken worden bij de vergunningverlening, het aanwijzen van locaties en het verdelen van de beschikbare ontwikkelingsruimte.

50%-regeling
Andere fout uit het verleden – de 50% regeling – is eveneens toe aan een correctie, aldus het advies. Die past niet bij het uitgangspunt dat stank, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt beperkt. Nu mogen veehouderijen die stank reduceren, deze weer voor de helft opvullen. Zo blijven overbelaste situaties bestaan. Gemeenten kunnen van hun eigen afwegingsruimte (essentieel onderdeel van de nieuwe Omgevingswet) gebruik maken om de overbelasting op te heffen dan wel zo veel mogelijk te beperken. De gemeente kan daarbij maatregelen betrekken op het gebied van de bedrijfsvoering, het ontwerp van het bedrijf en andere activiteiten op het erf, zoals het opslaan en omgaan met mest en voer. Voor veehouderijen die niet ontwikkelen en die een geurbelasting veroorzaken die hoger is dan de voorkeurswaarde, dient elke vijf jaar in beeld te worden gebracht hoe de uitstoot en belasting van geur door de veehouderijen kan worden beperkt, aldus het advies.

Concentratiegebieden
Ook het onderscheid tussen concentratiegebieden (max 14 ou buiten de bebouwde kom) en niet-concentratiegebieden (max 8 ou buiten de bebouwde kom) is aan bod gekomen in de evaluatie. De VNG wil dit heroverwegen, de burgergroeperingen, milieufederaties en GGD ‘en willen ervan af.

Melkveehouderijen
Voor melkveebedrijven moeten er gestaffelde afstandseisen komen: hoe meer dieren, hoe groter de afstand tot een burgerwoning, aldus het advies. Geadviseerd wordt een emissiefactor vast te stellen waarmee de bijdrage van de melkveebedrijven aan de cumulatieve geurbelasting in beeld kan worden gebracht.

De werkgroep max 5 odeur en de milieufederaties hebben nadrukkelijk gepleit voor het berekenen en meetellen van andere stankbronnen, zoals het uitrijden van mest, mestverwerkingsinstallaties en brijvoerkeukens. Deze zijn echter niet in het advies opgenomen. Ook de stank van nertsenhouderijen komt niet aan bod in het advies.
Voor meer informatie, zie:
Evaluatie-geurregelgeving-advies-op-hoofdlijnen-22-okt-2016

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *