Ministeries negeren noodkreet 56 burgergroepen

De ministeries van Infrastuctuur en Waterstaat (I&W) en Landbouw (LNV) negeren een noodkreet van 56 burgergroepen om het leefklimaat in de buurt van veehouderijen snel te verbeteren. Het zal het nog enige tijd duren voordat de rijksoverheid in actie komt.

Strengere regels voor de uitstoot van stank, zijn op korte termijn niet te verwachten. ”De problematiek van de geurhinder is onderdeel van de integrale aanpak van de verduurzaming van de veehouderij”, schrijven de ministeries in een brief aan de burgerwerkgroep max5odeur.
De ministeries reageren hiermee op een noodkreet die de burgerwerkgroep in november vorig jaar had verzonden mede namens 56 burgergroepen uit Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en Friesland. Die noodkreet bevatte twintig concrete actiepunten die volgens de groepen nodig zijn om het leefklimaat in de buurt van veehouderijen op korte termijn aanzienlijk te verbeteren.

De verwijzing naar de ”integrale aanpak” is niet nieuw. Staatssecretaris Van Veldhoven had het daar al eerder over in een overleg met de Tweede Kamer. Hoe het er met die integrale aanpak van de verduurzaming van de veehouderij voorstaat, melden de ministeries niet. Wanneer omwonenden nieuwe regels voor geurhinder tegemoet kunnen zien, evenmin. Op het gebied van stof is de brief wat concreter: ”Op dit moment wordt gewerkt aan het Nationaal Actieprogramma Luchtkwaliteit, waarbij gezondheid centraal staat. Dit nationaal actieprogramma zal eind 2018 aan de Tweede Kamer worden gezonden.”

Mestverwerking
Tegenover dit lichtpuntje staat dan weer dat de ministeries de mestverwerkingsinstallaties – bronnen van stank en ander ongemak – ongemoeid laten. De burgergroepen vinden dat deze installaties op minstens 2 km van hun woningen moeten worden geplaatst. Het ministerie van I&W stelt dat onderzoeken naar mogelijke risico’s van mestverwerking geen aanleiding geven de afstanden (voor mestvergisters geldt een advies van 100 meter) te herzien. Het ministerie gaat hiermee voorbij aan de conclusie van een onderzoek van het RIVM  dat de gevolgen van mestverwerking voor de volksgezondheid nog onbekend zijn.
Waarom het ministerie van I&W het voorzorgprincipe niet wil toepassen, wordt duidelijk uit de antwoorden van het ministerie van LNV op het voorstel van burgers om een stop af te kondigen op mestverwerkers. Deze installaties zijn nodig om milieu- en klimaatdoelstellingen te halen, aldus het ministerie. Het ministerie zegt het niet met zoveel woorden, maar in feite is dat wel het standpunt: mestverwerkers moeten, desnoods over de rug van omwonenden.

Controle
Op de roep van burgers om meer en betere controle, voert het ministerie aan dat er een Nederlands Centrum voor Mestverwerking komt. Dat centrum verzamelt kennis over mestverwerking en de effecten daarvan op de leefomgeving. Deze kennis zal beschikbaar worden gesteld aan sector en overheidspartijen, aldus het ministerie. Dat dit centrum een ”dingetje” is van commerciële partijen, gesteund door LNV, wordt niet vermeld. Laat staan dat het ministerie ingaat op de grootschalige mestfraude, waarvan nog onduidelijk is in hoeverre de participanten van het centrum daarbij betrokken zijn geweest.

Hoog ”zo-is-het-nu-eenmaal”-gehalte
De brief van beide ministeries heeft een hoog ”zo-is-het-nu-eenmaal”-gehalte. Op veel voorstellen van burgers voor verbetering van de leefomgeving, komt als antwoord dat de wet- en regelgeving is zoals die is. Op de suggestie om veel stof en stank producerende huisvestingssystemen, zoals volièrestallen, van de lijst met goedgekeurde systemen (de zogeheten RAV-lijst) te halen, reageert het ministerie van I&W met: ”deze systemen hebben een lagere emissie van ammoniak en fijnstof dan grondhuisvesting en zijn daarom in de RAV-lijst opgenomen”. Het ministerie sluit de ogen voor een onderzoek naar feitelijke emissies. Daaruit blijkt dat de ammoniakemissie twee keer zo hoog is, als in de RAV-lijst staat aangegeven.

Oogkleppen
Dezelfde oogkleppen zet het ministerie van I&W op als het gaat om onderzoek naar het effect van emissiereducerende technieken in open pluimveestallen. Het voorstel om deze technieken tijdelijk van de RAV-lijst te halen in afwachting van de resultaten van het onderzoek, vindt geen gehoor. ”De technieken staan op de RAV-lijst om stallen met emissiereducerende technieken mogelijk te maken.” Dat daardoor op grote schaal op dit moment technieken worden vergund die – net als luchtwassers – niet doen wat ze beloven, dat is kennelijk van later zorg. Over de luchtwassers komt overigens binnenkort wel meer duidelijkheid. De brief kondigt een rapport aan met beleidsconclusies.

Mestfraude
Dat de ministeries nauwelijks oog hebben voor de gevolgen van de uitwassen van de veehouderij voor de inwoners van het buitengebied, blijkt ook uit de reactie op het voorstel van burgers om de oorzaak van mestfraude aan te pakken. Geen woord over de gezondheidsschade van alle illegaal uitgereden mest. Er wordt slechts opgemerkt dat door frauduleus handelen de milieukwaliteit en de inning van drinkwater in gevaar is gebracht. Verder verwijst het ministerie naar een plan van aanpak dat door de sector is opgesteld.

Minder dieren
Het voorstel om de omvang van de veehouderij te beperken, wordt op vergelijkbare wijze afgedaan. Eerst een technisch verhaal over de meststoffenwet, dierrechten en concentratiegebieden, dan de opmerking dat het kabinet aandacht heeft voor de problematiek en vervolgens een verwijzing naar decentrale overheden en bedrijfsleven over een goede besteding van de €200 miljoen voor een warme sanering van de varkenshouderij. Geen woord over hoe de burger hierbij betrokken zou kunnen worden. Pas bij de reactie op het voorstel om de varkens- en pluimveerechten van stoppende ondernemers uit de markt te halen, valt iets van erkenning van gezondheids- en leefomgevingsrisico’s te bespeuren. In het regeerakkoord is aangegeven dat met de sector en de provincies wordt gekeken naar een aanpak van deze risico’s. Maar ook hier geen woord over hoe de burger hierbij betrokken zou kunnen worden. Wel de opmerking dat die aanpak zal worden beperkt tot gebieden met een zeer hoge veedichtheid, terwijl dezelfde risico’s zich ook in minder veedichte gebieden voordoen.